Psalmversje 10

( vervolg op “ Kouwe griezeltjes in de Python”)

Nudisten vinden het fijn om in hun blootje te recreëren.
Zelf heb ik gelukkig die drang niet, ik hou teveel van mooie en kleurige kleding.
Daar moet ik aan denken nu ik de man in de mooie mantel zie naderen, een mantel uit één stuk geweven.
De plek waar een andere man waarschijnlijk ergens in een rotsspleet, een plek waar de Garasenen hun doden begraven, zichzelf onbespied wanend, mij en de naderende groep
bespiedt.
Naakt, temidden van de doden…

Dichtbij genoeg voeg ik me onopvallend bij de vissermannen.
Ik voel dat de leider, de man met de mooie mantel een doel heeft.
Vastberaden, fier en trots beklimt hij de stijgende rotsachtige grond.

Als uit het niets ligt ligt plotseling deze levende dode aan de voeten van de man met de mooie mantel.
Deze zegt iets tegen de bezetene, iets wat ik niet kan verstaan.
Daarna schreeuwt de naakte man met rauwe stem het uit; “Wat hebt U met mij te maken, zoon van de Allerhoogste God?
Ik bid U, doe mij geen pijn!”

Hè, is dat de zoon van God?
Ik bekijk hem nog eens goed, maar krijg daar helemaal de tijd niet voor, ik moet nu vooral letten op de dingen die gebeuren gaan.
De zoon van God is bewust hier gekomen, dat merk ik aan zijn hele houding.
Hij legt zijn hand liefdevol, zonder angst op de naakte schouder van de bezetene.
Door deze aanraking trilt de lucht als een naderend onweer, dat na een aantal dagen benauwend warm weer een belofte inhoudt van verkoeling en verfrissing.
Ja, het zal donderen en bliksemen, maar het brengt vruchtbare regen op mens en dier.
De hitte liet de mensen tussen de klamme lakens woelen, maar nu, na dit heerlijk ingrijpen van de natuur kan men weer rusten van de arbeid.

De zoon van de Allerhoogste God vraagt iets aan de bezetene.
De stem die antwoord kán nooit een menselijke stem zijn, onmogelijk!
Het is een stem uit een inktzwarte afgrond, die krijst van angst.
Angst voor deze man, de zoon van God, de man die een wonderlijk gezag uit straalt.
De stem die gilt als een bezetene is een boze geest…
De rillingen lopen me over de rug, en toch voel ik me veilig omdat het gezag van de zoon een enorme barmhartigheid uitstraalt.
Ik weet, het gaat goed komen!

“Ik heet Legio, gooi me alstublieft niet in de afgrond” klinkt het uit de afgrond…komisch vind ik dat!
Daaruit maak ik op wie hier de echte gek is, de echte idioot.
Dat is die boze geest, die zich Legio noemt.
Hij denkt zeker dat, omdat hij met duizenden is, die ene man bang voor hem is!
Wat een grote bek heeft hij, hoe durft hij…
En waarom vragen ze om niet in de afgrond gegooid te worden?
Daar wonen ze toch al?

Ik kan mijn lachen niet inhouden, ik schater het uit, zoveel domheid heb ik nog nooit meegemaakt.
Hier wordt de naaktheid van de leugenachtige duisternis even goed ontmaskert!

De kudde zwijnen, vlakbij gehoed door mannen met een taakstraf, begint plotseling krijsend als pasgeboren biggetjes, in één richting te rennen.
De herders stuiven verschrikt alle kanten op, waarna er geen houden meer aan is.
Alsof een andere herder hun met krachtige hand naar de plek jaagt waar ze horen, het dal van diepe duisternis.
En masse storten ze zich van de steile rotsen in het meer.
Zo, die veel te vette bedorven karbonaadjes liggen op het vuur!

De zoon van de Allerhoogste God legt zijn mantel om de schouders van de naakte man.
Wat een transformatie zeg!
Zo’n “voor en na” heb ik nog nooit op tv gezien.
De genezen man vraagt de zoon van God of hij met hem mee mag gaan.
Maar weet je wat nog mooier is?
Hij krijgt een opdracht!
Hij mag in zijn omgeving gaan vertellen hoe hij van naakt een prachtige mantel omgehangen kreeg.
Hoe hij van dood, levend is geworden.
Zijn huid, ontdaan van de diepe wonden, is vernieuwt als die van een adelaar.
Kijk hem eens stralen!

Wat ben ik blij met de gewoonte van vroeger, toen ik iedere maandag mijn psalmversje op moest zeggen.
Één van die psalmen begint met de mooie oude woorden te neuriën in mijn hart

D’algoede God zij ons genadig,
En zegen ons met overvloed;
Hij doe Zijn aangezicht gestadig
Ons lichten, en Hij zij ons goed;
Opdat elk genegen
Zich aan Uwe wegen
Op deez’ aarde wenn’;
En de blinde heiden,
Nu van God gescheiden,
Eens Uw heil erken.

Ja, ik had in mijn rapportje voor psalmversje altijd een 10!
Ik bedenk me, dat na wat ik nu meegemaakt heb, ik graag een 10 wil van de zoon van de Allerhoogste God!
Ik wil ook graag zijn mantel om me heen gelegd.
Ik blijf in zijn buurt.
Alhoewel ik een niet te definiëren gevoel heb dat het andersom is!
Híj zoekt míj,
Híj volgt míj
Hij achtervolgt mij…

Auteur: tinyonline

Ik word blij van zelf nadenken i.p.v. napraten

Eén gedachte over “Psalmversje 10”

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: