In mijn kast staat een doos waarin een schat aan jeugdsentiment , belichaamt in een pop.
De tranen zitten hoog, een doos met zoete herinneringen uit een tijd dat ik nog droomde van huisje, boompje, beestje, en dat dat altijd leuk zo zijn.
Wat is het toch fijn om als kind zo naïef te zijn.
De wereld is roze en de zon schijnt altijd.s’Morgens staat heerlijk kleverige havermout pap op tafel, gekookt van verse melk, die ik samen met opa 2 keer per week bij Gaartje, een boerin vlakbij ophaal.
In de kelder staat een oranje emaille emmer, waar moeder de melk in bewaard.
Soms, wanneer ik denk dat niemand het ziet, haal ik mijn vinger door de dikke roomlaag, die als een gele laag bovenop de melk drijft.
Oh…wat een vette en smakelijke herinnering, om je vingers er bij af te likken
Moeder zet om één uur warm eten op tafel, vader heeft een heerlijk warme custard pudding, waarvan ik de dikke vel af mag slobberen, gekookt, en onder je kussen ligt elke dag een schoon zakdoekje, zo mooi glad gestreken dat het zonde is er je neus in te snuiten.
Wanneer ik het uitvouwt lijkt het net een mooie witte parachute.
Op de toppen van mijn vingers speel ik er een vlindertje mee, en laat het fladderen als de vleugeltjes van een duif.Ik zie mezelf achter op ons kolenhok zitten, om me heen lapjes, naaigaren, schaartje, bolletjes katoen en wol, en wat dies meer zij om te frutselen en freubelen.
Van Sinterklaas, in wie ik heilig geloof, heb ik een pop gekregen met patroontjes om kleertjes voor haar te maken.
Moeder heeft deze pop besteld via het blad Marion, maar dat wil ik als klein meisje natuurlijk niet weten.
De mythe Sinterklaas moet nog even in stand gehouden worden.Ik ben in mijn element, daar op dat kolenhok.
Omdat het zonnetje ons verwent staan overal de deuren en ramen open, de geluiden uit de huizen vermengen zich tot een zomers geroezemoes als op een terras in het Vondelpark in Amsterdam.
Alleen, hier, op het kolenhok van de Curacaostraat op Urk klinkt nog iets anders, overal bovenuit.
Vanaf de Bonairestraat met aan de achterkant de steeg in het midden als scheiding tussen de erven schuin tegenover waar ik woon, daar zingt Jannetje.
Jannetje, de oudere achterbuurvrouw, met haar man gekleed in de Urker dracht, kinderloos, Jannetje zingt iedere dag het hoogste lied.
Ze zingt haar longen groter en groter, waardoor haar stem hoger en voller klinkt, naarmate de dag vordert.
Ze zingt van haar Heer…
De psalmen in oude berijming en op hele noten, de gezangen van Johan de Heer, als het maar over haar Heer gaat!Ze zingt van hertjes, die dorsten naar water, ze zingt over een ziel, die eindelijk tot rust komt, ze zingt over schuilen onder vleugels van een moederhen, ze zingt van een glans die alleen van God zelf kan komen, ze zingt over bazuinen en een stad met paarlen poorten, ze zingt van een verlangen naar…
Ze zingt over waar mijn hartje naar schreeuwt.
Ik ben dat hertje dat dorst naar water, ik ben die onrustige ziel, ik snak naar schuilen onder moeders vleugels, ik verlang zo die glans te zien wanneer we op zondag naar de kerk gaan, ik zie zo uit naar de klank van die bazuin.
Ik fantaseer over die paarlen poorten en verlang zó binnen te gaan in die stad.
Op blote voetjes door de gouden staten te rennen en dansend feest te vieren op de pleinen.
Die stad waar een Koning woont die het licht zelf is…Jannetje zingt, ze galmt het uit.
Deze galm vindt weerklank in mijn hunkerend hartje, het echoot na, en legt een glanslaagje aan de binnenwand van mijn ziel.
Als parelmoer in een schelp, wordt de mysterieus gekleurde laag elke keer wanneer Jannetje haar gratis concert geeft, dikker en dikker.Er klinkt muziek uit de doos met de pop van Marion.
Een meisjes pop, met buigzame armen en benen, die ik voorzag van een uitgebreide garderobe.
Zelf bedacht en gefreubelt, onbewust dromend van een mantel zó mooi, en nergens te koop.
Een mantel die elke schuld en schaamte bedekt met zijn paarlemoeren glans.
De mantel der gerechtigheid die gewoon vrij te verkrijgen is bij Hem, Jezus!
Ik hoefde alleen maar te vragen, en de Koning zelf hing hem mij om!
God, wat ben ik trots op die jas!Marion opent haar mooie poppenmondje en zingt een lied voor mij;
‘k Ben een Koninklijk kind,
door de Vader bemind,
en ‘k zal wonen in ’s Konings paleis.
In die stad nooit aanschouwd,
met straten van goud,
glorievol als een schoon paradijs.‘k ben een Koninklijk kind,
door de Vader bemind,
en Zijn oog rust zo teder op mij.
Als de daag’raad straks gloort,
de bazuin wordt gehoord,
roept Hij mij om te staan aan zijn zij.‘k Ben een Koninklijk kind,
niet slechts dienstknecht of vrind,
‘k ben gekocht met het bloed van mijn Heer.
En dat bloed geeft mij recht,
meer te zijn dan een knecht.
‘k Ben Gods kind dat verblijdt mij zo zeer.‘k Ben een Koninklijk kind,
dat zijn vreugd daar in vindt,
God te loven met juub’lende stem.
Tot ik sta voor de poort,
van het hemelse oord,
waar ik zijn zal voor eeuwig met Hem.‘k ben een Koninklijk kind,
door de Vader bemind,
en Zijn oog rust zo teder op mij.
Als de daag’raad straks gloort,
de bazuin wordt gehoord,
roept Hij mij om te staan aan zijn zij.( opgedragen aan Jannetje )