(De Samaritaanse vrouw 3)
Wat gebeurt er met me?
Een Sameritaanse vrouw, een gevallen Sameritaanse vrouw, in de armen van een Joodse onbekende man.
Alweer in de armen van een man,
maar dan anders…Allerlei vragen komen in me op, waarvan ik weet dat Jezus het antwoord is.
Terwijl hij me om water vroeg heeft hij me gevuld met water uit een bron die nooit meer opdroogt.
Ik voel het in mijn binnenste borrelen als een fontein van vreugde en leven.Ik hunker niet meer zelf de ware te zijn, hij is de ware!
“Je hoeft nu niet meer te aanbidden wat je niet weet, mijn duifje.
De plek is niet meer belangrijk,
nu mag je bidden in Geest en Waarheid.”Deze woorden, deze waarheid, is dit het niet waar ik naar zocht vanaf mijn begin?
De zoektocht,die me telkens weer dreef me in armen van wie ik hoopte mijn honger te stillen, is ten einde gekomen.
Hier in de armen van De Ware.
Jezus…
Hoe lieflijk is zijn naam…De ogen en oren van mijn hart zien een donkere lucht van dreigend onweer open scheuren bij het noemen van zijn naam.
Jezus…
Wolkjes die als schaapjes geleid worden door de herder, springen op bij het ruisen van zijn naam.
Jezus…
In een kring, blatend van genoegen en tevredenheid wordt ” zakdoekje leggen, niemand zeggen” gespeeld waarbij vals spelen tot grote hilariteit leidt omdat het zakdoekje steeds bij de herder ligt.
De wolven hebben geen kans meer om aan te vallen, één blik op de herder, een leeuw, die vecht voor zijn lammetjes, en ze nemen jankend de benen.Ik móet naar de stad terug!
Mijn voeten gaan als vanzelf alsof ik zweef.
Ik dans als een balletdanseres op de hoogste spitzen en zal niet meer vallen.
Waar ik gisteren nog sluipend door de stegen liep, bang voor het oordeel van mensen, maar vooral dat in mijn eigen hart, ren ik nu als een omroeper door de stad: “kom en zie, iemand die alles van me weet…!”
Ik ben opgericht door een eeuwige hand die me niet oordeelde maar me doet dansen en springen.
Hoe lieflijk zijn nu mijn voeten die in Sichar vrede komen brengen.
” Mijn God leeft, mijn God leeft!”
bazuin ik door de straten en stegen.
De mensen die ik vanmorgen nog vermeed uit angst voor afwijzing, roep ik uit uit de huizen.
Verbaasd staren ze me aan alsof ze verblind worden door een eerst nog waterig zonnetje, dat nu in alle zuivere felheid schittert als een diamant.
Aangetrokken door die glans roept jong en oud;
” Waar, waar is Hij, die God?”
” Bij de put, volg mij”Wie had dit gedacht?
Ik die op het heetst van de dag naar de put ging om niemand tegen te komen, ben zelf een overlopende bron geworden, die mijn volk naar de bron van levend water brengt!
Voorop, alsof ik zelf een herder van een kudde hongerige lammetjes ben, verlaten we de duisternis en de gevaren van het dal, waar rovers op de loer rechtsomkeert maken.
Bij de put aangekomen stappen we in een frisse dauwbedekte wei, waar het gras groener is dan bij de buren…Jezus!
Niemand kijkt nog jaloers naar de ander zijn tuintje, ieder eet en drinkt uit de hand van degenen die alles van me wist en me levend water te drinken gaf.Jezus die straks nog vermoeid bij de put zat uit te rusten, schittert van leven.
Alsof dit hem zelf voedt en verfrist.
Deze hongerige schaapjes die eten van de herder, zijn zijn spijze en voeden hem zodat hij zelf verzadigt wordt.Hij wenkt me met zijn ogen, oh zijn ogen!
Ogen vol ontferming en barmhartigheid die als een warme deken verkleumde botten en gewrichten nieuwe krachten geeft.
Ogen die niet afwijzen maar uitnodigen erbij te komen.
Ogen die dwars door je heen kijkend alle vuiligheid bloot leggen, en tegelijkertijd bedekken met ontfermende goedheid.Alsof we door het stoeien met onze kapotte knietjes, bij mama komen,”kusje erop?”
Gevallen en je tanden door de lip?
“Kusje er op?”
Blauwe plek op je voorhoofd?
Geen dikke bult, eigen schuld,mama zegt;
” Kusje er op?”Het zal nooit meer hetzelfde zijn in Sichar, nooit meer hetzelfde in Samaria.
We hebben gezocht en gevonden, de Messias!
Of…heeft hij ons gezocht en gevonden?
Ik zie een Vader die zich afwendt van de butsen en blauwe plekken van Zijn Zoon.
Hij kan het niet aanzien, Zijn heiligheid gebiedt het Hem zich om te draaien.
Daar lig ik, gevallen door de last van alle zeer.
Neergesmeten door schuld en schaamte.
Als een moeder raapt Hij me op en neemt in Zijn armen van eeuwige liefde, ” kusje er op?”
Ik hoor Zijn hart kloppen, en in elke hartslag zingt een liefdeslied: ” Ik hou van je, Ik hou van je.”
Over Zijn schouder kijkend zie ik Iemand hangen aan een kruis, naakt en kapot geslagen…
Zijn hoofd buigend roept Hij, juichend als een overwinningskreet:
“Het is volbracht”
Vader glimlacht van ontzag en trots op Zijn Kind…
‘En Hij moest door Samaria gaan. Hij kwam dan in een stad van Samaria, genaamd Sichar, dicht bij het veld, dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had; daar was de bron van Jakob. Jezus nu was vermoeid van de tocht en bleef zo bij de bron zitten; het was ongeveer het zesde uur. Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij te drinken. Want zijn discipelen waren naar de stad gegaan om voedsel te kopen. De Samaritaanse vrouw dan zeide tot Hem: Hoe kunt Gij, als Jood, van mij, een Samaritaanse vrouw, te drinken vragen? [Want Joden gaan niet om met Samaritanen.] Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij wist van de gave Gods en wie het is, die tot u zegt: Geef Mij te drinken, gij zoudt het Hem gevraagd hebben en Hij zou u levend water hebben gegeven. Zij zeide tot Hem: Here, Gij hebt geen emmer en de put is diep; hoe komt Gij dan aan het levende water? Zijt Gij soms meer dan onze vader Jakob, die ons de put gegeven en zelf eruit gedronken heeft met zijn zonen en zijn kudden? Jezus antwoordde en zeide tot haar: Een ieder, die van dit water drinkt, zal weder dorst krijgen; maar wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven. De vrouw zeide tot Hem: Here, geef mij dit water, opdat ik geen dorst heb en niet hierheen behoef te gaan om te putten. Hij zeide tot haar: Ga heen, roep uw man en kom hier. De vrouw antwoordde en zeide: Ik heb geen man. Jezus zeide tot haar: Terecht zegt gij: ik heb geen man; want gij hebt vijf mannen gehad en die gij nu hebt, is uw man niet; hierin hebt gij de waarheid gesproken. De vrouw zeide tot Hem: Here, ik zie, dat Gij een profeet zijt. Onze vaderen hebben op deze berg aangebeden en gijlieden zegt, dat te Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden. Jezus zeide tot haar: Geloof Mij, vrouw, de ure komt, dat gij noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden. Gij aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten, want het heil is uit de Joden; maar de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders; God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid. De vrouw zeide tot Hem: Ik weet, dat de Messias komt, die Christus genoemd wordt; wanneer die komt, zal Hij ons alles verkondigen. Jezus zeide tot haar: Ik, die met u spreek, ben het. En daarop kwamen zijn discipelen en waren verbaasd, dat Hij met een vrouw in gesprek was, en toch zeide niemand: Wat zoekt Gij, of: Waarom spreekt Gij met haar? De vrouw dan liet haar kruik staan, en ging naar de stad en zeide tot de mensen: Komt mede en ziet een mens, die gezegd heeft alles wat ik gedaan heb: zou deze niet de Christus zijn? Zij gingen de stad uit en kwamen tot Hem. Intussen vroegen zijn discipelen Hem, zeggende: Rabbi, eet. Hij zeide echter tot hen: Ik heb een spijs te eten, waarvan gij niet weet. De discipelen dan zeiden tot elkander: Iemand heeft Hem toch niet te eten gebracht? Jezus zeide tot hen: Mijn spijze is de wil te doen desgenen, die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen.
En uit die stad geloofden vele der Samaritanen in Hem om het woord der vrouw, die getuigde: Hij heeft mij gezegd alles wat ik gedaan heb. Toen dan de Samaritanen tot Hem kwamen, verzochten zij Hem bij hen te blijven; en Hij bleef daar twee dagen. En nog veel meer werden er gelovig om zijn woord, en zij zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om wat gij zegt, want wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk de Heiland der wereld is.’
Johannes 4:4-34, 39-42 NBG51
http://bible.com/328/jhn.4.4-34,39-42.nbg51