Het Heilige der Heiligen.
Als klein meisje droom ik van een gouden koets met witte paarden.
Een koets die in opdracht van de Koning van het paleis speciaal, bij mijn huis komt voorrijden om me op te halen voor een bezoek aan hem, zijne koninklijke hoogheid.
Ik droom ervan dat ik dan blijven mag, de Koning heeft namelijk al heel lang een kamer ingericht, helemaal aleen voor mij!Al verschillende keren is de koets onze straat in komen rijden en gestopt vlak voor mijn huis.
Omdat ik iedere dag op de uitkijk sta, hoorde ik de elegante draf van de paarden al van verre en zag het stof opwaaien onder hun hoeven.
De koetsier wist precies op het juiste moment de paarden tot stilstand te brengen, en ik sprong op uit mijn stoeltje voor het raam.
Opgewonden rende ik naar de deur, waar, opgewacht door de schriftgeleerden en Farizeeën , me de toegang onverbiddelijk werd ontzegt.
“Wie denk je wel wie je bent, denk je dat het zomaar gaat, dat instappen in de koets van de Koning?
Dan moet er eerst nog heel wat gebeuren meisje!”Ik wilde schreeuwen dat ik de Koning zo graag wilde ontmoeten, maar durfde niet gezien hun stijf op elkaar geknepen lippen.
Het was alsof ik in die bittere lippen muren zag waarmee ze hun harde harten versterkten en mij ook beletten mijn hartje, dat zo hunkerde naar de Koning, open te zetten voor hem.
Ik hoorde toch iedere dag zijn klop op mijn deurtje?
En zou de koets voor niets stilstaan voor mijn raam?Teleurgesteld zag ik na enige tijd de paarden weer in beweging komen , de koets ging weer terug naar het paleis.
Op een dag, ik ben nu iets ouder lig ik in mijn bed te mijmeren over die Koning, waar ik als klein meisje al van droomde, en waar ik zo graag bij wil horen.
Stiekem geloof ik dat ik dat ook doe, maar ik durf het niemand te vertellen.
Bang dat me iets wordt afgenomen door de dominee, die zegt alles van die Koning te weten.
Maar waarom hoor ik dan nooit iets positiefs over hem?
Waarom moet ik geloven dat de Koning boos is op mij en ik niet maar zomaar een plekje in zijn paleis verdien.
Ik geloof eerlijk gezegd dat de dominee me een leugen verteld…maar dat in de kerk zeggen durf ik niet.
Plotseling besluit ik dat ik gewoon hardop ga uitspreken dat ik naar de Koning verlang, en dat ik niet kan geloven dat hij boos op me is.Ik doe het, ik zeg het, ik gooi het er uit, komt wat ervan komt!
Zoals de verloren zoon uit het bijbelverhaal, zo gooi ik me, knielend voor mijn bed neer aan de voeten van de Koning.
Eer ik mijn zin uitgesproken heb voel ik twee warme armen om me heen die me liefdevol op mijn voeten zetten.
Ik kijk in ogen van iemand zoals ik ze nog nooit gezien heb.
Nee, deze ogen kijken naar mij, dat is het!
Het is de Koning, ik weet het zonder dat hij het zegt.
Zijn ogen nemen me helemaal in zich op waardoor ik me één voel worden met hem.
Het lijkt wel alsof alles wat hiervóór gebeurde, mijn geboorte en de jaren van verlangen, toegewerkt hebben naar dit ene moment, samensmelting met hem, de Koning van het paleis.“Ik heb je al die tijd gezien, mijn duifje, ik zag je zitten op je stoeltje voor het raam.
Ik zag hoe je opsprong en verwachtingsvol naar de deur rende om in mijn koets te stappen.
Je had het precies goed, de koets kwam speciaal voor jou.
Maar ondanks dat je de deur niet uit mocht om in te stappen hoorde je toch bij mij.
Je heb altijd bij mij gehoord, vanaf je geboorte.
In je moeders buik en lang daarvoor was ik al zó gek op je.
Ik heb je altijd al gekend wat de anderen je ook vertelden van mij.
Zal ik je iets laten zien?”
Dat wil ik natuurlijk erg graag…” Kom stap in mijn duifje ” zegt hij.
Wat een verassing; zonder dat ik er erg in had is de koets voor komen rijden.
Snuivend en met hun hoeven trappelend van ongeduld wachten de paarden tot we ingestapt zijn.
De koetsier glimlacht van herkenning en steekt bemoedigend zijn duim omhoog.
” Daar ben je dan eindelijk” zegt hij vriendelijk.
De binnenkant van de koets is haast nog mooier dan de gouden buitenkant.
Zachte zijden kussentjes in allerlei kleuren versieren de paars beklede bankjes.
De geuren van jasmijn en pachouli zijn bedwelmend romantisch en passen precies bij dit moment.In een rustige galop, zodat ik genieten kan van het uitzicht rijden we de weg naar boven.
De weg naar het paleis bovenop de berg.
De weg waarvan ik jaren droomde die nog eens met hem, de Koning, te mogen gaan.
Ik neem nu ook de tijd hem eens goed te bekijken en duizel van zijn schoonheid en gratie.
Zijn houding is die van een lam, terwijl zijn ogen vlammen als die van een leeuw.
Wat is hij mooi, mijn Koning, wat voel ik mij veilig…
Bang dat ik nog steeds het kleine dromende meisje ben, knijp ik mijn ogen stijf dicht om ze daarna vol spanning weer te openen.
Het is allemaal echt, ik zit samen met de Koning in de gouden koets!
De kussentjes lachen me in hun uitbundige vrolijkheid toe.
Het is alsof ze me uitnodigen me nergens zorgen om te maken en uit te rusten in hun zalige luchtigheid.
Lachend maak ik er een spelletje van, wanneer ik opsta vullen de kussens zich weer met lucht, als bolle geglazuurde soezen vol zoet en tongstrelend genot.
Wanneer ik me laat vallen in deze streling doen de kussens mee met mijn eigen zuchten van eindeloos genot.Hoger en hoger stijgen we tot we aan komen bij het paleis.
De Koning stapt eerst uit en pakt mijn hand om me te behoeden voor een al te haastig en onelegant uitstappen.
Hij weet het, ik ben zo verschrikkelijk opgewonden en blij…Mijn hand nog steeds in de zijne bestijgen we de marmeren trap naar de koninklijke ingang.
De hoge deuren gaan open waarna hij me op een duizelingwekkende wenteltrap begeleidt naar de eerste verdieping van het paleis.
” Straks mag je overal gaan en staan, nu wil ik je eerst laten zien wat er gebeurde toen je voor je bed geknield lag en je je helemaal overgaf aan mij.”
Ik ben zo benieuwd…
Mijn hart bonst van nieuwsgierige spanning en ongeduld.We komen in een kamer met muren van goud.
In het midden staat een gouden kist waar bovenop een gouden deksel ligt.
Aan de zijkanten staan twee gouden engelen die met hun vleugels het deksel bedekken.Ik schrik er een beetje van, want ik begrijp dat ik in het Heilige der Heiligen ben.
De plek waar de ark staat, en waar eenmaal per jaar alleen de hogepriester komen mag om het deksel met bloed te besprengen, om zo de zonde van het volk te bedekken.
Daarom spreiden de engelen hun vleugels om daarmee de aanblik van het bloed, wat nodig is om de zonden van de mensen te verzoenen, aan het oog van de Heilige God te onttrekken.” Schrik maar niet mijn duifje, kom maar dichterbij.
Raak de ark maar aan en kijk eens goed”Nog een beetje huiverig kom ik naderbij.
Ik heb geleerd dat wanneer ik de ark aan zou raken ik dan dood neer zal vallen maar omdat de Koning het zelf zegt doe ik het.Met allebei de handen betast ik het gladde goud van de ark.
Na mijn rondje er omheen zie ik dat het bloed op het deksel weg is.
De zonde is weg!
In een juichkreet richten de engelen zich op waardoor het gouden deksel volop zichtbaar is.
Verblindend glanst het goud me onbevlekt tegemoet.
Met allebei zijn handen schuift de Koning een dik brokaat gordijn opzij, waardoor ik in de hemel mag kijken.
Er hangen slingers en er wordt rode champagne uitgedeeld.
Het is feest in de hemel!
“ Dat feest is voor jou, lieveling.”” Ik heb betaald, mijn duifje, jij bent voor mij dat deksel.
Wat geniet ik van je glans”
Ik word er verlegen van en kijk nog eens goed.
” Maar lieve Koning, ik zie alleen maar U in de spiegeling van het goud”, stamel ik verbijsterd.
“ Dat heb je goed gezien, mijn duifje.
We zijn nu één, jij bent van mij, ik ben van jou.
Elke keer wanneer je buiten het paleis bent zal mijn glans op jou te zien zijn, zodat de mensen om je heen er door aangetrokken worden als door een magneet.
Iedereen zal in mijn glans op jou erkennen en zien dat ik een goede Koning ben.
Maar wees voorbereid, sommigen zullen zich stoten aan je glans.
Schud dan het stof van je voeten en ga verder, daar waar men wel weten wil wat je over mij te vertellen hebt.”Ik kan nog amper bevatten wat hij zegt en kijk nogmaals in het spiegelend deksel.
Ik zie mezelf in hem,
Ik zie hem in mij…Nu begrijp ik het, ik mag zijn glans verspreiden onder de mensen die hem nog niet kennen, of nog niet volledig beseffen hoe mooi hij is!
“ Ik zal gaan mijn liefste Koning, overal waar u me heen zendt”“Dat wist ik al voor je geboorte, mijn duifje…”
Nodigend spreidt hij zijn armen wijd uit als in een kruis.
Ik kan niet anders dan me laten vallen in zijn liefdevolle omarming..
De armen van mijn Koning…“Ik hou van je, mijn duifje, oh, wat hou ik van je”
“Ik ook van u, mijn Koning.
hou me vast, altijd,”
“Ik zal het doen,
eeuwig duurt mijn trouw…