We waren een keer met de Ford een dagje uit geweest.
Waar naar toe weet ik niet meer, de terug reis des te meer.Als kinderen zaten we op de achterbank als afleiding de rode auto’s te tellen, of de blauwe, of we zwaaiden naar de voorbijgangers.
Het was superleuk wanneer er dan, uit de aan ons voorbij sjoevende auto’s terug gezwaaid werd.Op een gegeven moment draaide Moeder zich naar ons om en zei dat we onze ogen stijf dicht moesten knijpen, want ze had een verassing voor ons.
Waauw, een verassing, Vader en Moeder hadden een cadeautje voor me gekocht!
Gehoorzaam kneep ik mijn ogen stijf dicht, maar ja, het lukte niet…
Ik was te nieuwsgierig!
Ik hoorde Moeder iets uit een tas vóór haar pakken.
Het ritselende papier zette al mijn zintuigen op scherp.
Wat voor mysterie speelde zich af in Moeders handen?
Stiekem keek ik tussen de haartjes van mijn wimpers naar Moeder, bang dat ze het kon zien.
Ik zag iets wat ik nooit meer vergeten ben…
Ook nu tijdens het schrijven ontroerd de herinnering me tot in het diepst van mijn ziel.
Het was lachende gezicht gezicht van Moeder; haar boventanden van plezier bijtend op haar onderlip, de blijde verwachting, het kinderlijk gelukkig zijn van geven, de hoop op een enthousiaste reactie van onze kant.
Moeders gezicht straalde geluk uit!
Het voelde voor mij alsof ik haar betrapt had op iets zeer intiems.
Alsof ik door het stiekem toch tussen de wimpers van mijn net niet dichtgeknepen ogen, Moeders kinderlijke blijdschap mij met iets te verassen verstoord had.
Een inbraak in het moment van nog even heel intiem alleen te zijn met haar geluk…
Ten diepste straalde haar gezicht omdat ze van me hield, dát is wat ik zag.
Ik zag het gezicht van een liefhebbende Moeder die nooit geleerd had haar gevoelens in woorden te uiten, en daarom een cadeautje voor me gekocht had.
Omdat ik zo hunkerde naar haar liefde, schaamde ik me haast voor het stiekem naar haar kijken, het zien van háár verlangen naar erkenning, terwijl ze dacht dat ik mijn ogen stijf dicht had.
Ook ik wist met mijn gevoelens van snakken naar liefde en erkenning geen raad, en kon het alleen maar uiten in het al vanaf mijn geboorte te huilen.Dit moment in de auto op weg naar huis, Vader aan het stuur, die ons altijd veilig thuis bracht, Moeder half naar ons omgedraaid, haar glanzende ogen, een pakje in haar handen, het staat met gouden letters in mijn geheugen gegrift.
En wat een mooi cadeau hadden ze voor me uitgezocht, een wit meisjes/ damestasje voor naar de kerk!
Thuis gekomen rende ik naar mijn slaapkamer, waar in mijn nachtkastje mijn ander kostbaar bezit lag, mijn eigen psalmboekje met het rode kaft.
Voorzichtig opende ik mijn tasje, bang het knipje al te snel lam te maken.
Mijn psalmboekje waar ik nu een leesbrilletje voor nodig heb om de kleine lettertjes te kunnen kunnen lezen, heeft nooit een mooiere verpakking gehad dan mijn eerste kleine meisjestas…
Trots als een pauw zat ik de volgende zondag, zoals ik de andere vrouwen zag doen, met mijn tasje op schoot.
In de naïeve kinderlijke verwachting dat iedereen zou zien dat ik een nieuw tasje had…Het zal vast niet dezelfde zondag geweest zijn, maar wat ik me vooral herinner van die zondagen in het kleine Bonder-kerkje, is de keer dat we psalm 42 zongen.
Mijn ome Jan, de jongere broer van Vader was organist, en speelde die zondag op het orgel.
Zoals toen heb ik nooit meer in een kerk psalm 42 gezongen.
Het was alsof ik in de hemel was, alsof mijn hunkerend hartje als het naar water snakkend hertje uit die psalm eindelijk het beekje met vers stromend water gevonden had.Mijn oom trok alle registers van het orgel open en deed de ramen van het kerkje trillen.
Als op dat moment het glas uit de sponningen gesprongen en kletterend naar beneden gevallen zou zijn, had niemand zich daarover verwonderd, zo logisch zou het geweest zijn.
Wanneer het dak door de hunkerende explosie van verlangen eraf gevlogen en ergens in het IJsselmeer, in de dorpen rond het meer een Tsunami teweegbrengende plons zou hebben veroorzaakt, was tevens niemand verbaasd geweest.
Tot aan het einde der tijden zou het een prachtig verhaal geweest zijn natuurlijk, waard om te worden verteld.
Maar de ramen bleven heel, het kerkgebouw behield zijn dak, alhoewel ik die zondag een open verbinding met de hemel ervoer.Het orgel nam ons als gemeente mee in een trance van oorverdovend en tegelijk fluisterend smeken.
Op hele noten en als uit één keel juichte ik met de gemeente mee dat ik aan de jacht ontkomen was en nu verlangend schreeuwde naar het genot van de frisse waterstromen, zoals die alleen bij God te vinden zijn.
Als het jonge hertje nam ik uitgelaten een sprong om met mijn pootjes middenin staand, het levend water uit de beek te lebberen, hopend dat deze euforische beleving nooit meer stoppen zou.
Dit heilige moment was waar ik vanaf mijn geboorte al naar snakte, de hemel die de aarde raakte als in het schilderij van Michelangelo.
Het verhaal van de wederkomst van Christus was een in nevelen gehuld mysterie, maar wat hoopte, en ik verwachtte het ook op dat moment, dat Jezus me op kwam halen.Op heel Urk moet het te horen zijn geweest, tenminste dat is waar je als kind op zo’n heilig moment vanuit gaat.
Ik moest eraan denken toen we gisteren in mijn kerk van nu psalm 42 zongen in de nieuwe berijming.
Een lied van sterk verlangen naar troost van de Heer.
Een lied geschreven door een moegestreden ziel, een ziel die niets anders te eten heeft dan zijn eigen tranen.
Gehoond en bespot door de vijanden;” waar is je God nu?” verlangt deze mens, die eerder nog vooraan in de stoet jubelend en juichend op weg naar het feest liep, naar de vreugde van weleer.
Totdat hij zijn eigen ziel toe gaat spreken:
“ waarom ben je zo onrustig?
De ziel antwoord:
“ omdat ik me zo verdrietig voel hier op de berg Hermon, in het gebied van de Jordaan.
Golf na golf slaat schuimend en bruisend over over me heen.”
“Vertrouw op God! Sla je oog naar boven” spreekt de gelovige zijn ziel toe, “Ga Hem prijzen, Hij is jou Redder en jou God!
Elke nacht geeft Hij een lied in je binnenste.
Een gebed tot de God die je leven leidt.
Hij is de vaste rots onder jou voeten”Zoete herinneringen van een klein, onzeker en bang vogeltje dat ik vroeger was.
Op zoek naar een stokje waar ik rusten kon.
Totdat Hij, Jezus, mijn rustpunt werd, en ik besefte dat Hij dat altijd al geweest is.
Dat meisje dat in de grotemensen bank met haar voetjes de vloer niet raken kon, zingt nu staand op de vaste grond van het geloof:Waarom, ziel, zo aangeslagen?
Waarom boordevol verdriet?
Hoop op God en laat je dragen.
Hij vergeet je zeker niet.
Want de dag komt en is nu,
Oh mijn Heer, ik hou van U
U verblijdt U zeer in mij
In Uw liefde ben ik vrij.Zelfs het donker schrikt niet af,
U geeft psalmen in de nacht.
U mijn rots en trouwe vriend,
Hebt het heil voor mij verdiend.
U zet steeds mijn voeten recht,
Hebt de strijd voor mij beslecht.
Vrolijk loop ik nu Uw pad,
Want ik ben Uw liefste schat!Zing je mee?
Het geeft niet als het soms met een bibberend stemmetje is…
Een lebberend hertje met een nieuw tasje
