Aan de oever van de rivier de Jordaan is iets gaande.
Een man in een kameelharen mantel trekt drommen mensen met zijn predeking over een koninkrijk van de hemel.
Er wordt zelfs verteld dat de prediker de mensen in het water van de Jordaan kopje onder houdt!
Dopen wordt dat genoemd, vandaar dat deze man Johannes de Doper wordt genoemd.
Dat is helemaal nieuw voor me, mijn nieuwsgierigheid is gewekt!
Het Koninkrijk van de hemel en dopen; daar wil ik wel eens meer van weten!
Zonder dat ik weet hoe het daar zal zijn, en of er überhaupt een hemel is fantaseer ik namelijk al vanaf mijn vroege jeugd over de hemel, en droom grote dromen over deze plek van rust en vrede.
Mijn familie zegt dat ik maar eens met beide benen op de grond moet gaan staan, maar een deel van mij weigert volwassen te worden om naar de normen van de wereld om mij heen ‘groot’ te zijn.
Ik wil helemaal niet ‘groot’ zijn!
Omdat het zo vermoeiend is de grote mensen bij te houden verlangt het kind in mij er naar in de armen genomen en gedragen te worden.
Gekoesterd aan een hart dat resoneert aan het heimwee in mijn eigen hart, heimwee naar een land waar ik nog nooit geweest ben, en toch op een mysterieuze manier niet te benoemen herinneringen aan heb.
Wanneer ik mijn ogen sluit kan ik haast de geluiden horen, de kleuren zien en de geuren ruiken.Vervuld van die hoop bekijk ik van een afstandje de man die het land in rep en roer gebracht heeft.
Hoor ik dat goed?
‘Bekeert u want het Koninklijk van de Hemel is dichtbij’
Wat zou hij daarmee bedoelen dat het dichtbij is?
Bestaat dat Koninkrijk waar ik heimelijk al zo lang naar verlang dan toch echt?
Hij gaat verder; ‘Het gaat niet om mij, maar om degene die na mij komt, iemand die ik zelfs nog niet waard ben de veters van zijn schoenen te strikken.’
Mijn benen beginnen opeens te rennen, ik wil nog maar één ding, in het water van de Jordaan gedoopt worden.
Wat er van komt komt er van, ik wil ook kopje onder!
Johannes en één van zijn volgelingen pakken me vast en daar ga ik; achterover het water in.Sneller dan het knipperen van mijn ogen ben ik opeens in een andere wereld, een plek waar ik sterven moet!
Deze doop wordt mijn dood, dit water is mijn graf, en dat moet ook!
Ik wil ook niet meer anders dan hier dood gaan, het is een noodzakelijkheid geworden waar ik het totaal mee eens ben…
Als in in flits blaas ik mijn laatste adem uit en verwacht ik het oordeel…
Maar nee, het graf is geen duistere plek, ik bevind mij opeens in een tunnel waar een onwaarschijnlijk fel licht me in duizelingwekkende vaart in een veld met de meest prachtige bloemen neer laat ploffen.
Als wanneer ik van grote hoogte een bommetje doe en het water alle kanten opspettert, zo spatten de kleuren als schitteringen van miljoenen diamanten rondom me uiteen.
Regenbogen zo als ik ze nog nooit gezien heb dansen en jubelen louter vreugde in onvoorstelbare buitelingen.
Uit het midden van dit festijn ontwaar ik een persoon in een blinkend witte mantel die langzaam naar me toe komt.
Ik kan mijn blik niet van hem afhouden, mijn ogen willen nooit meer iemand anders zien dan deze verpersoonlijking van pure schoonheid, ontferming en macht.
Uit diep ontzag kniel ik in aanbidding voor hem neer, waarna hij mij bij de hand pakt om me weer op te richten.
,Sluit je ogen’ zegt hij met een stem als brult er een leeuw, en tegelijk blatend als een pasgeboren lammetje.
‘ hou je handen op, ik heb een verassing voor je’
Met mijn ogen dicht en mijn handen open sta ik bevend van hoopvolle verwachting voor hem.
Ik voel hem iets in het kommetje van mijn trillende handen leggen, waarna hij zegt dat ik nu weer kijken mag.
‘Sta op en schitter’ klinkt zijn stem wanneer ik vol verwondering zie wat hij mij geschonken heeft.
In mijn handen ligt een diamant waarvan de zuivere schoonheid mijn voorstellingsvermogen vele malen overtreft.
Zijn prachtig geslepen facetten doen me door zijn schittering naar adem happen, zo mooi!
Een diep weten doordringt me; dít is waar ik altijd al naar hunkerde het Koninkrijk van de hemel, het is deze persoon zelf!Alsof ik langs alle hemellichamen gereisd heb, zo voelt het wanneer ik weer proestend bovenkom.
Ik ben begraven en weer opgestaan.
Mijn oude ik laat ik achter, mijn nieuwe ik zet voet aan wal in een andere wereld dan hiervoor.
Eindelijk, ik sta met beide benen op de grond!Naast me staat nog iemand die vraagt gedoopt te worden.
Amper bekomen van mijn eigen belevenis vraag ik me af of deze dopeling bij zijn onderdompeling ook zo’n wonderlijk avontuur beleven zal
Wanneer hij weer bovenkomt scheurt de hemel open en een stem klinkt: ‘dit is mijn geliefde zoon in wie ik een welbehagen heb.’
Vanuit de opening in de wolken zie ik een witte duif neerdalen op de schouders van mijn buurman.Verbijsterd herken ik de man als degene die me de diamant in de handen legde, waarna ik opeens besef dat mijn handen die nog steeds omklemmen.
Zijn met liefde vervulde ogen kijken me aan, en ik weet me voor altijd veilig.
Het zijn dezelfde ogen die me in de tunnel van licht zogen om thuis te komen in het Koninkrijk waar ik al vanaf mijn geboorte heimwee naar had.
Hij heeft mij opgetild en zichzelf in mijn handen gelegd.
Zijn liefde heeft me aan zijn warm kloppend hart gedrukt waar mijn en zijn hartslag één zijn.
Hij is het die me in een zuivere en nooit opdrogende rivier vrij van elke schuld en schaamte heeft schoon gewassen.Hij noemt mijn naam, en zonder het te vragen proef ik als honing op mijn lippen zijn naam;
Jezus
Mooi, Tiny!
Verstuurd vanaf mijn iPad
>
LikeLike