Net uit het ei kan ik mijn geluk niet op.
Alhoewel het lekker warm was, benauwde mij de duisternis binnen de ronde muren waarin geen hoekje te vinden was waar het licht scheen.
Ik draaide er rondjes in een steeds kleiner kringetje, maar haalde nooit de eindstreep.
Terwijl ik steeds groter groeide, beving me meer en meer de angst daartussen gevangen te blijven zitten, totdat ik op een gegeven moment in de gaten kreeg dat ik mijn eigen snaveltje gebruiken moest om uit te breken, anders zou mijn wiegje tevens mijn doodskistje geworden zijn.Heerlijk; bevrijd uit het ei mag ik de wereld gaan verkennen, links, recht, vooruit, welke kant zal ik op gaan?
Wel lastig dat Mama me met haar vleugels belet te gaan waar ik dat zelf wil.
Zodra ik ook maar één pootje buiten haar wieken zet, duwt ze me met haar snavel weer onder haar bonte veren, waar ik stiekem wacht op de volgende kans.
Ben ik nou daarvoor uit het ei gekropen?
Ik zit nog steeds in het donker, niet meer in het ei maar nog wel onder moeders vleugels.
Terwijl ik ontdekken wil wat daar buiten te beleven valt, onthoudt ze me angstvallig het plezier en vermaak van de wereld om me heen.
Het is gelukt!
In een onbewaakt ogenblik ben ik er vandoor gegaan!
Joeghee, ik ga lol maken!
Mijn pootjes rennen zo ver mogelijk bij Mama vandaan, zodat ik een beetje voorsprong heb wanneer ze me zoeken gaat.
De zon schijnt net zo warm als onder mama vleugels, dus daar heb ik haar al niet meer voor nodig.
Het gras aan de andere kant smaakt ook veel lekkerder dan dat waaronder ik verstopt was onder Mama.
Nu ik om me heen zie dat de wereld veel groter is dan die paar centimeter onder Mama’s vleugels word ik eerlijk gezegd steeds bozer op haar.
Het is niet eerlijk dat ze me mijn eigen vrijheid misgunde en me helemaal alleen voor zichzelf wilde houden.Toch wordt de zon wel erg heet hoor!
Nergens in de wijde omtrek zie ik een plekje om me tegen haar brandende hitte te beschermen.
Nergens vind ik schaduw…
Opeens hoor ik in het gras een heel naar geluid naar me toe komen, heel onheilspellend en gemeen, zo klinkt het.
Ik moet eerlijk toegeven dat ik doodsbang ben, en eer ik het in de gaten heb schreeuw ik het uit naar mijn Mama.
Oh, was ze maar hier!
Waarom ben ik zo ver bij haar vandaan gegaan…help help!
Het geluid van onheil komt steeds dichterbij, totdat de wijdopen gesperde bek van een slang de adem in mijn keeltje doet stokken van afschuw en angst.
Zat ik nog maar veilig in het donker onder Mama’s vleugels.
Waren haar wieken maar om me heen om me te beschermen tegen die sissende slang met zijn enge tong!
Kon ik maar schuilen in haar verkoelende schaduw!
Wat ben ik dom geweest!
Waarom voelden haar vleugels als een gevangenis en haar wieken als beknellende overbezorgdheid?
Oh, wat verlang ik er naar te kunnen vluchten naar de warmte en geborgenheid van Mamma’s veren.
Ik zit in de val en kan onmogelijk mezelf redden van deze ondergang.
Piepend en raspend komt er nog een klein geluidje uit mijn keel waarna ik verwacht verslonden te worden…Maar opeens voel ik iets warms en vertrouwds om me heen fladderen; Mamma’s beschermende veren.
Ik heb haar nog nooit zó boos gezien!
Woedend vertrapt ze met haar poten de vuile kop van de slang waarna ze me luid kakelend tussen haar vleugels zet.
Weer aangekomen in het eigen nest kan ik me niet meer voorstellen dat ik Mama’s veren en wieken als een gevangenis zag.
Ik kruip nog dichter tegen haar moederlijk lijf aan en besef nu pas dat het donker betekent des te dichter bij haar warme hart te zijn.
De schaduw onder haar wieken is juist mijn schild voor de aanvallen van de slang waardoor ik zelf rustig slapen kan.
Hoe kon ik zo dom zijn om te denken dat het zonder Mamma leuker zou zijn?
Te geloven dat ze door me stijf tegen haar aan te duwen me veel te strak hield?
Wat voel ik me veilig onder de warme en vertrouwde duisternis van haar beschermende vleugels.Oh, Mama, ik wil voor altijd onder jou vleugels zitten.
Het geeft niet dat het daar donker is, want juist daar voel ik je warme moederhart kloppen.
Dankjewel Mama…
Psalm 91
‘Wie schuilt bij God, de Allerhoogste, kan rustig slapen, want de Almachtige beschermt hem.
Ik getuig daarvan en zeg tegen de Here: ‘U bent mijn toevlucht, bij U ben ik veilig en geborgen.
U bent mijn God en ik vertrouw alleen op U.’ Hij beschermt u tegen verraderlijke vallen en houdt vreselijke ziekten ver van u.
Onder zijn vleugels vindt u bescherming en een toevluchtsoord. Zijn trouw is uw schild en weert de aanvallen van de tegenstander.
U hoeft niet te vrezen voor de angsten van de nacht, noch voor de scherpe aanvallen overdag.
En ook niet voor de pest, die zich in de duisternis verspreidt of voor de vernietiging die in de middag toeslaat.
Al sneuvelen duizend mensen aan uw linkerkant of tienduizend rechts van u, u wordt gered.
U zult het zelf zien, de straf treft alleen de ongelovigen. U, Here, bent mijn toevluchtsoord.
U hebt God, de Allerhoogste, als beschermer gekozen.
Tegenslag zal u niet treffen en ziekten zullen ver van u blijven.
Hij zal zijn engelen bevelen voor u te zorgen en u te beschermen, waar u ook gaat.
Zij zullen u op handen dragen en u zult niet struikelen.
Zelfs als u een leeuw tegenkomt of op een adder trapt, gebeurt er niets. De Here zegt: ‘Ik zal hem verlossen, omdat hij zoveel van Mij houdt.
Ik zal hem beschermen, omdat hij Mij kent en mijn naam eert.
Als hij Mij roept, zal Ik hem antwoord geven.
Als hij het moeilijk heeft, zal Ik bij hem zijn.
Ik zal hem bevrijden en in ere herstellen.
Ik zal hem een lang leven geven en hem mijn grootheid tonen.’’
Psalmen 91:1-16 HTB
https://www.bible.com/75/psa.91.1-16.htb