Deze week geniet ik van een weekje oppassen op het huis van vrienden in Lunteren.
Waar ik buiten de rust en het niks moeten vooral van geniet is het kippenhok.
Ik hou van kippen en ook van de haan, in dit geval zelfs 2 van die kukeleku beesten.
S’morgens bij het ochtendgloren kraaien deze achteruit krabbende mannen me luid en duidelijk glorie over alweer een nieuwe dag.
Het is hartje zomer en om het wat door te laten tochten, staan de ramen s’nachts wijd open.
Voor menigeen zal het vreselijk in de oren klinken, maar wat vind ik het leuk dat het net is alsof de twee hane-mannen me aan mijn nederige voetjes een persoonlijke serenade toejuichen.Omdat het vakantietijd is en de bestemming van het vakantieadres bij menigeen hèt onderwerp van gesprek is, werd ook mij gevraagd naar mijn plannen deze zomer.
Maar wanneer ik als een kind zo blij vertelde ik dat ik bij vrienden op de kippen passen mocht begon het gelazer, of liever gezegd het gekakel.
Je kunt er namelijk met zekerheid van uitgaan dat er dan een opmerking komt in de trant van; ‘toch zeker geen haan hè?’
Want inderdaad, wanneer de haan kraait, kakelen de buren!Hoe komt het toch dat temidden van het nooit ophoudend geraas en lawaai van deze wereld nou juist hanengekraai zoveel weerstand oproept?
De ergernis loopt soms zo op dat er zelfs rechtszaken aangespannen worden om het gekraai van een haan.
Net zoals er rechtszaken aangespannen worden om het luiden van de kerkklokken op zondag, of nog gekker, vakantiegangers in bv Oostenrijk ergeren zich een rotje aan het dagelijks op vaste tijden luiden van de klokken in de vele kapelletjes die het land rijk is.Ik was daarover aan het mijmeren en het kan best zijn dat ik ergens een klokje hoor luiden, maar nergens de klepel weet te hangen hoor.
Maar het zou zomaar te maken kunnen hebben met enerzijds een innerlijk verlangen naar contact met onze Schepper en anderzijds onze natuurlijke mens die niets met die Schepper te maken wil hebben.De Bijbel staat wat dat betreft vol verhalen over gewone mensen die koning kraaien zolang de zon schijnt, maar bij het eerste donkere wolkje zich verschuilen in het nachthok.
Neem nou bv het verhaal van één van de discipelen, Simon Petrus
Op de vraag van Jezus; ‘wie zeggen jullie wie Ik ben?’ was het dit haantje de voorste dat kraaide; ‘U bent de Christus, Zoon van de levende God!’
Toen Jezus vlak voor de kruisiging zei te bidden dit geloof niet te verliezen, antwoordde Petrus overmoedig; ‘Here, met U ben ik bereid om zelfs de gevangenis en de dood in te gaan!’
Oh ja?
Dezelfde nacht nog draaide hij Jezus de rug toe en bezwoer tot drie keer toe niets met Hem te maken te hebben.
Zó mooi wat er dan vervolgens staat: ‘Jezus keerde zich om en keek Petrus aan…’
Onmiddellijk herinnerde hij zich de woorden van Jezus; ‘voordat de haan gekraaid zal hebben zul je Mij drie maal verloochent hebben.’
Tja, toen verstomde zijn gekraai en vluchtte hij in een nacht van bittere tranen.
Je zou kunnen zeggen dat dit haantje alleen nog maar achteruit krabben kon in het zwarte stof van schuld en schaamte.
Het stof waar de slang loert en zijn kans afwacht je in de hiel te bijten.Was dat nou niet precies waar het in het begin van de Bijbelse geschiedenis over gaat?
Adam en Eva die zich ook afkeerden van God en zich verstopten in het donker van schuld en schaamte, waarna God de zondige mens opzoekt.
Op grond van Zijn belofte aan zondige mensen; ‘Ik zal de slang de kop vermorzelen,’ riep de Zoon van God Petrus uit het donker van het nachthok.
In Zijn dood aan het kruis liet Jezus zich in de hiel bijten, zodat wij, kinderen van Adam en Eva en Godloochenaars als Petrus, niet meer hoeven te dolen in het stof van schuld en schaamte.
God de Vader bedekte Zelf de schaamte van Adam en Eva, en zette na Jezus overwinning op de dood Petrus op de rots waarop Hij Zijn gemeente bouwt.Wanneer de haan kraait hoeft ons geweten ons dus niet meer aan te klagen over onze verloochening van Jezus, maar moet het ons veeleer herinneren aan Jezus, die Zich omdraait en met ogen vol ontferming contact zoekt met Petrus.
Oh ja, dan nog even over die klok…
Nou, zing maar mee met de dichter van Psalm 122:‘Ik ben verblijd, wanneer men mij
Godvruchtig opwekt: “Zie, wij staan
Gereed, om naar Gods huis te gaan;
Kom, ga met ons en doe als wij.”
Jeruzalem, dat ik bemin,
Wij treden uwe poorten in;
Daar staan, o Godsstad, onze voeten.
Jeruzalem is wèl gebouwd,
Wel saâmgevoegd: wie haar beschouwt,
Zal haar voor ’s Bouwheers kunstwerk groeten.’Zo,
dit kipje heeft weer een ei gelegd…